Saar en het ander soort houten paard (deel 2)

Sinds haar magische droom wist Saar dat haar houten paardje Ster speciaal was. Elke dag nam ze hem mee op nieuwe avonturen. Maar op een ochtend, toen ze in de zandbak speelde, vond ze iets bijzonders tussen haar speelgoed: een klein, stevig houten nijlpaard met ronde oogjes en een brede glimlach.

“Waar kom jij vandaan?” fluisterde Saar, terwijl ze het nijlpaard voorzichtig oppakte. Ze had dit speelgoed nog nooit eerder gezien.

Ze liep naar haar moeder. “Mama, is dit van mij?”

Haar moeder glimlachte. “Ja, lieverd. Dat houten nijlpaard was vroeger van opa toen hij klein was. Hij vond hem op zolder en dacht dat jij er wel mee wilde spelen.”

Saar keek verwonderd naar het houten nijlpaard van Ostheimer. Opa had hier vroeger mee gespeeld? Dan moest het vast een heel bijzonder nijlpaard zijn. Ze noemde hem Nop, omdat zijn kleine ronde pootjes een beetje op houten nopjes leken.

Die avond, terwijl Saar in bed lag, hield ze Ster in haar ene hand en Nop in de andere. Ze sloot haar ogen en fluisterde:

“Ik wou dat we samen op avontuur konden gaan…”

Net als die andere keer voelde ze opeens een zachte wind door haar kamer waaien. Toen ze haar ogen opendeed, stonden ze niet langer in haar slaapkamer, maar… in een groot, groen moeras!

Ster hinnikte blij. “Welkom terug, Saar!”

Saar keek om zich heen en zag dat Nop ineens veel groter was geworden. Zijn houten lijf voelde warm aan, en toen hij zijn brede mond opende, klonk er een vrolijke lach.

“Haha! Eindelijk kan ik bewegen! Wat gaan we doen? Wat gaan we doen?” riep Nop enthousiast.

Saar lachte. “We gaan op avontuur! Maar… waar zijn we eigenlijk?”

Ster wees met zijn neus naar een smal pad tussen de bomen. “Dit is het Verborgen Moeras. Volgens een oude legende ligt hier een schatkist, verstopt in het midden van het eiland.”

“Een schatkist?” riep Nop. “Laten we gaan!”

Samen trokken ze door het moeras. Saar sprong op Ster’s rug, terwijl Nop vrolijk door de modder plonsde. Onderweg zagen ze kleurrijke vogels en kleine kikkers die liedjes kwaakten.

Na een lange tocht kwamen ze bij een groot, oud standbeeld van een leeuw. In zijn poten hield hij een steen vast met een raadsel erop:

“Zoek de sleutel, diep in het meer,
Een vriend met kracht helpt jou een keer.”

Saar dacht even na en keek naar Nop. “Nijlpaarden zijn sterk en kunnen goed in het water zwemmen!”

“Ik?” vroeg Nop verrast. “Oooooh, ik mag helpen! YES!”

Hij sprong met een grote plons in het water en dook naar de bodem. Even later kwam hij weer boven met een oude, gouden sleutel in zijn bek.

“Ik heb hem! Ik heb hem!” riep hij trots.

Saar nam de sleutel aan en draaide hem in een kleine, verborgen deur in het standbeeld. Met een krakend geluid schoof de steen opzij en daarachter… lag een glinsterende schatkist vol met gouden munten en prachtige juwelen!

“We hebben de schat gevonden!” juichte Saar.

Maar voordat ze iets konden pakken, begon er weer een magische wind te waaien. Alles draaide en wervelde om hen heen…

En toen… was Saar weer in haar bed. Ze keek om zich heen en zag Ster en Nop nog steeds in haar handen. Maar op haar deken lag iets nieuws: een kleine, gouden munt met een leeuw erop.

Saar glimlachte. “Ik wist het! Het was echt!”

Vanaf die dag wist ze dat er nog veel meer magische avonturen te wachten stonden. Want met Ster en Nop aan haar zijde, kon alles gebeuren.

Finn en de magische mummie

Finn was een kleuter met een grote fantasie en een nog grotere liefde voor avontuur. Overal waar hij ging, nam hij zijn favoriete speelgoed mee: een set magnetische blokjes waarmee hij alles kon bouwen wat hij maar wilde.

Op een zonnige middag maakte Finn samen met zijn ouders een boottocht door de grachten van Amsterdam. Hij zat op de houten bank in de rondvaartboot, zijn handen druk in de weer met zijn magnetische blokjes.

“Kijk, mama!” riep hij enthousiast. “Ik bouw een piramide!”

Zijn blokjes klikten vast, laag na laag, tot hij een perfecte kleine piramide had gebouwd op zijn schoot. Maar wat Finn niet wist, was dat zijn magnetische blokjes van Magna Tiles echt magisch waren.. op dat moment schudde de boot een beetje door een golfje. De piramide wiebelde… en voor Finn het wist, viel hij met zijn blokjes naar voren!

Maar in plaats van op de bootvloer te belanden, voelde Finn ineens iets geks. Een magische kracht trok hem mee, als een onzichtbare draaikolk. Alles werd wazig en toen hij zijn ogen opendeed… stond hij midden in een echte woestijn!

Voor hem verrees een gigantische piramide, veel groter dan de mini-versie die hij net had gebouwd. Finn keek verbaasd om zich heen en kneep in zijn armen. “Wow, hoe ben ik hier beland?”

Hij stapte voorzichtig naar de ingang van de piramide. Binnen was het koel en donker, met lange gangen en hoge muren vol geheimzinnige tekeningen. Maar het vreemdste van alles? Zijn magnetische blokjes begonnen zachtjes te trillen in zijn handen, alsof ze iets voelden…

“KRAK!” klonk het opeens. Een van de stenen muren schoof langzaam open. Finn hield zijn adem in. Uit de schaduwen verscheen een figuur… een mummie!

Finn moest even slikken, maar de mummie klonk niet eng. Sterker nog, hij klonk vriendelijk!

“Welkom, kleine bouwer,” sprak de mummie met een diepe stem. “Jij hebt de magische piramide met je speelgoed nagebouwd, en nu ben je hier!”

Finn keek verbaasd naar zijn magnetische blokjes. “Zijn deze… magisch?” vroeg hij.

De mummie knikte. “Ja! En je kunt ze gebruiken om de verborgen schatkamer te openen!”

Finn sprong op van opwinding. Hij hield zijn blokjes tegen een lege plek in de muur, en plots begonnen de stenen vanzelf te bewegen! Een verborgen deur schoof open, en daarachter lag een schatkist vol glinsterende gouden munten en edelstenen.

“Wauw!” riep Finn.

De mummie lachte. “Je hebt de test van de kleine bouwer doorstaan. Nu mag je terug naar je wereld.”

Voordat Finn kon antwoorden, voelde hij opnieuw die vreemde magnetische kracht. Alles draaide en wervelde om hem heen… en ineens zat hij weer in de boot in Amsterdam, zijn piramide nog steeds op zijn schoot.

“Finn, kijk!” riep zijn moeder. “Daar is het Rijksmuseum!”

Finn keek op, nog steeds een beetje duizelig. Was het allemaal echt gebeurd? Hij wist het niet zeker. Maar toen hij naar zijn magnetische blokjes keek, zag hij iets geks—een klein, goud glinsterend zandkorreltje tussen de naden.

Hij glimlachte. “Misschien ga ik nog wel een keer op avontuur…”

En zo eindigde Finns magische reis—voor nu.

Saar en het houten paard

Saar was een vrolijke kleuter met een grote fantasie. Haar lievelingsspeelgoed was een klein houten paardje, dat ze overal mee naartoe nam. Het paardje heette Ster, omdat er een klein wit sterretje op zijn voorhoofd was geschilderd.

Elke dag beleefden Saar en Ster samen de mooiste avonturen. Soms was Ster een racepaard dat de snelste wedstrijd ooit won. Soms was hij een dappere ridderhengst die een prinses redde. En soms, als het regende en Saar binnen speelde, was hij gewoon haar beste vriend.

Op een middag zat Saar in de tuin en schoof ze Ster over de houten rand van de zandbak. “Vandaag gaan we op een grote reis,” fluisterde ze.

Ze bouwde met zand een lange weg en zette kleine steentjes langs de rand. Dat waren de bergen. De takjes werden bomen en een grote omgekeerde emmer was een kasteel.

“Kijk, Ster,” zei ze. “We moeten helemaal naar het kasteel rijden, maar pas op! Er is een rivier vol krokodillen!”

Saar maakte met haar vingers kleine golven in het zand, en Ster sprong er net op tijd overheen.

“Goed gedaan!” juichte Saar.

Ze speelde uren door, helemaal in haar eigen wereld. Maar toen ze opstond om iets te drinken, gleed Ster plots uit haar hand en viel in het hoge gras.

“Oh nee!” riep Saar.

Ze zocht en zocht, maar Ster was nergens te vinden. Verdrietig liep ze naar binnen.

Die nacht kon Saar niet slapen. “Wat als Ster helemaal alleen is in het donker?” dacht ze. Ze draaide zich om en sloot haar ogen.

Plots voelde ze een zacht tikje tegen haar hand. Toen ze haar ogen opendeed, zag ze… Ster! Maar niet zomaar Ster—hij was groter, sprankelend en leek te bewegen!

“Saar, kom mee!” hinnikte Ster zacht.

Saar sprong op zijn rug en voordat ze het wist, galoppeerden ze over een gouden zandpad naar een magisch land. Daar stonden reusachtige bergen van speelgoedblokken en rivieren van knikkers. Ze reden over regenboogbruggen en sprongen over zachte wolken.

“Dit is geweldig!” riep Saar.

Urenlang beleefden ze het mooiste avontuur ooit. Maar toen begon Ster zachtjes te hinniken.

“Het is tijd om terug te gaan, Saar,” zei hij.

Saar knipperde met haar ogen… en ineens lag ze weer in haar bed. Was het een droom?

Maar toen ze opstond en naar buiten liep, lag het houten paard Ster daar—gewoon in het gras, precies waar hij gevallen was. Ze pakte hem op en gaf hem een dikke knuffel.

“Ik wist dat je niet weg was!” zei ze blij.

Vanaf die dag wist Saar dat Ster niet zomaar een houten paardje van Holztiger was. Hij was haar magische vriend, altijd klaar voor een nieuw avontuur.

En zo speelden ze, dag na dag, gelukkig verder.

Tommy en het magische kasteel

Tommy was een kleuter met een grote fantasie. Elke dag speelde hij met zijn bak vol gekleurde bouwblokken, en vandaag had hij een bijzonder plan. Hij wilde een kasteel bouwen—maar niet zomaar een kasteel. Het moest een magisch kasteel worden, met torens zo hoog als de wolken en geheime kamers vol verrassingen.

Met een geconcentreerde frons stapelde Tommy de blokken van Geomag op elkaar. Rode en blauwe torens rezen de lucht in. Een gele brug verbond de muren, en een grote poort van groene blokjes maakte het kasteel compleet. Toen het af was, keek Tommy er tevreden naar.

“Dit is het Kasteel van Toverlicht!” riep hij trots.

Maar een kasteel is niets zonder een spannend verhaal, en Tommy wist precies wat er moest gebeuren. Hij pakte een kleine houten pop en zette die boven op de hoogste toren.

“Dit is Tovenaar Baltasar,” fluisterde hij geheimzinnig. “Hij bewaakt de magische kristallen die het kasteel laten zweven.”

Tommy dacht even na en grijnsde. Een spannend verhaal had natuurlijk ook een slechterik nodig! Hij greep een grote blok en zette hem naast het kasteel.

“En dit… dit is Gruff, de Reus! Hij wil de kristallen stelen!”

Gruff de Reus was enorm sterk en stampte met zijn grote voeten. BOEM! BOEM! Tommy sloeg zachtjes met zijn vuist op de grond om het geluid na te doen.

“Geef me de kristallen!” brulde Gruff (met Tommy’s diepe stem).

Maar Tovenaar Baltasar was slim. Hij zwaaide met zijn toverstok (die eigenlijk een potlood was) en riep:

“Abracadabra! Je voeten zitten vast in kleverige modder!”

Tommy pakte een bruine deken en legde die over de blokkenreus. Nu kon Gruff niet meer bewegen!

“Neeeee!” gromde de reus, terwijl hij deed alsof hij vastzat.

Tovenaar Baltasar zwaaide nog een keer met zijn staf en sprak:

“Ik verander je in een goede reus die ons helpt in plaats van steelt!”

Tommy zette een vriendelijk gezicht op en liet Gruff zachtjes knikken.

“Oké, ik wil vrienden zijn,” zei de reus nu met een lieve stem.

Samen bouwden Baltasar en Gruff een nog groter kasteel, met extra torens en een geheime tunnel. Ze leefden er als beste vrienden en beschermden de kristallen voor altijd.

Tommy klapte in zijn handen en keek tevreden naar zijn bouwwerk. Zijn kasteel, zijn tovenaar en zijn reus waren perfect. Maar morgen? Morgen zou hij misschien een hele stad bouwen… met draken!

En zo eindigde zijn avontuur—voor vandaag.

De draak en de gouden vis

Lang geleden, in een land verborgen tussen de bergen, lag een klein dorpje aan de rand van een diepblauw meer. In dat dorp woonde een meisje genaamd Livia. Ze hield van avontuur en bracht haar dagen door met dromen over magische wezens en verre landen. Maar het allerliefst zat ze op het dorpsplein, waar ze met haar gekleurde krijtjes prachtige tekeningen maakte op de stenen grond.

Op een dag, terwijl ze een grote zon met stralen tekende, sprong er een gouden vis uit het water van de fontein in het midden van het plein. De vis had glinsterende schubben en keek haar aan met grote, alerte ogen.

“Livia, ik heb je hulp nodig! De Rode Draak heeft de magische appel gestolen, en zonder die appel zal ons meer uitdrogen.”

Livia aarzelde geen moment. Ze stopte haar krijtjes in haar zak en volgde de vis naar de oever van het meer. Ze klom in haar roeiboot en voer naar het midden, waar de lucht ineens donker werd. Uit de wolken dook een grote rode draak op, zijn ogen fonkelend als vuur. In zijn klauw hield hij een schitterende, zilverrode appel.

“Waarom heb je de appel gestolen?” vroeg Livia moedig.

De draak keek naar de appel en zuchtte. “Ik wilde iets moois maken, maar ik weet niet hoe. Alles wat ik aanraak, wordt vuur en rook.”

Livia kreeg een idee. Ze haalde haar Crayon Rocks krijtjes uit haar zak en begon op een grote, platte rots te tekenen. Ze tekende een zon, net zoals ze op het dorpsplein deed, en daarna een blauwe rivier, groene bomen en een vrolijke draak met een grote glimlach.

De Rode Draak keek vol verwondering toe. “Is dat… ik?” vroeg hij verbaasd.

“Ja!” zei Livia lachend. “Je kunt ook iets moois maken, zonder vuur.”

De draak pakte voorzichtig een wit krijtje met zijn klauw en probeerde een wolk te tekenen. Het lukte! Zijn ogen straalden van vreugde.

“Ik wist niet dat ik dit kon!” riep hij blij.

Omdat hij nu begreep dat schoonheid niet uit macht, maar uit creativiteit kwam, gaf hij de appel terug. Samen plantten ze hem weer aan de Boom des Levens. Meteen begon het water weer te stromen en de natuur herstelde zich.

Sinds die dag speelde de draak vaak mee met Livia, krijtjes tussen zijn klauwen, terwijl hij lachend figuren tekende op de rotsen bij het meer. En de gouden vis? Die keek tevreden toe en spatte af en toe wat water over hun kunstwerken, zodat ze weer opnieuw konden beginnen.

En zo leefden ze nog lang en gelukkig.

De bedriegende visarend

Een visarend sprak met een pad genaamd Grapat af dat die hem water zou geven. Na een tijdje zei de pad tegen de visarend dat hij bang was dat de visarend hem zou bedriegen. ‘Ben je mal,’ zei de visarend, maar een paar maanden later ging hij bij de pad eten en slapen. Toen hij ’s ochtends vertrok, nam hij een bijl mee. De pad merkte dat hij bestolen was en zijn vrouwen zeiden dat hij de rivieren maar eens moest vragen of de visarend misschien in zijn eentje water haalde. De pad besloot te gaan praten en wilde de visarend wel vergeven. Toen bleek dat de visarend eigenlijk alleen maar last had van de gestolen bijl. De pad vroeg: ‘Waarom geef je me die nu terug?’ En de visarend zei dat hij anders niet kon drinken. ‘Ik zei het toch Grapat,’ constateerde de pad, ‘je zou me bedriegen.’

De jaloerse vrouwtjesschildpad

Een mannetjesschildpad en een mannetjesaap waren dikke vriendjes. Maar de vrouwtjesschildpad was jaloers en wilde de twee uit elkaar halen. Ze deed alsof ze ziek was en zei dat ze alleen kon genezen als haar man het hart van een aap zou eten. De schildpad was er misselijk van, maar besloot dat hij zijn vriend zou opofferen in naam van Grapat. Hij nodigde de aap uit om te komen eten en zei hem dat hij op zijn schild moest klimmen, zodat ze samen de zee konden oversteken. De aap merkte dat zijn vriend droevig was. ‘Gaat het een beetje?’ vroeg hij zijn vriend. ‘Mijn vrouw ligt op sterven en ze kan alleen beter worden als jij mij jouw hart geeft.’ De aap wilde dat niet en loog dat hij nog iets van thuis moest halen. Terug aan wal klom hij snel in een boom en zei zijn vriend vaarwel. De mannetjesschildpad vond troost in het feit dat zijn vrouw toch beter werd.

Het werk van een kameel

Een kameel sjokte door de verlaten woestijn. Ineens zag hij in het dorre gras een kleine mier. Dat kleine insect droeg een stokje dat tien keer zo groot was als de mier zelf! De mier deed haar best om het stokje naar de plek te brengen waar zij het wilde hebben en leek onvermoeibaar. Dat vond de kameel interessant en hij zei: ‘Weet je, kleintje, ik kijk al even naar je en ik bewonder je enorm. Je bent zo klein maar draagt zo’n enorm gewicht op je schouders, alsof je het niet eens voelt. Ik draag ook altijd veel met me mee, daar zak ik bijna van door mijn poten. Hoe doe je dat toch?’ De mier zei: ‘Jij wilt weten hoe ik dat doe? Nou, ik werk omdat ik het wil, terwijl jij werkt omdat je baas Grapat dat wil.’ En toen ging de mier weer verder.

De bewaker van rivieren

Heel vroeger werden de rivieren bewaakt door een regenboogslang. Iedereen mocht er vissen, maar alleen om zichzelf te voeden. Wie zich daar niet aan hield, werd naar de bodem gesleurd. Na een storm waren aan de hemel de lichamen van hem en zijn vrouw te zien, verenigd in een kleurige brug. Op een dag hagelde het heel hard en lagen er overal hagelstenen. De oude mensen herkenden die niet en werden bang, maar een kind zei: ‘Deze steentjes smelten en verdwijnen in de aarde!’ Helaas luisterde niemand: het kind was te klein. Toen sloeg een oudje met zijn stok op de grond en hij vond wormen. ‘Dat zijn de kinderen van de regenboogslang, hij heeft eieren gelegd op aarde.’ Vanaf die dag dacht iedereen dat hagelstenen eieren waren van de regenboogslang.

Twee zussen en een vis

Twee zussen wilden naar een eiland gaan. De oudste wilde er wonen, maar dat vond de jongste eng: ‘Wat moeten we dan eten?’ Op een gegeven moment zagen ze een vis uit het water springen en die vingen ze. Toen gingen ze kruiden en groenten verzamelen, maar toen ze terugkwamen was de vis verdwenen. Hij had zich naar de bomen gesleept waar hij zich wilde verschuilen, maar werd verraden door zijn zilveren huid, die glom door het schijnsel van de sterren. Daarom trok hij verder, de heuvels in. Die nacht zagen de zussen een zilverachtig licht uit de hemel schijnen: het was de vis, magerder dan eerst. Vanaf toen verscheen de vis elke avond aan de hemel, eerst magerder, totdat hij bijna verdween, maar daarna werd hij weer dikker en zelfs rond. Toen ze hem achtervolgden gebruikte ze de Pedalo evenwichtsbalk om de rivier te overbruggen. Later zagen ze dat de vis elke dag dikker en dikker werd. Ze besloten hem voor altijd met rust te laten en zo gaat het tot de dag van vandaag nog steeds.